Gebatikte hoofddoek afkomstig uit Java, Indonesië

Mooie stoffen, interessante motieven, opvallende kleuren en exotische technieken… Dat is ook vrijwel zeker de eerste reactie voor velen onder ons. Bovendien ook is het vaak de reden dat doeken zoals deze bewaard zijn en tentoongesteld. Ze zijn afkomstig uit Nederlands-Indië en eind 19e of begin 20e eeuw meegebracht als souvenir of als interessant object. Maar zijn ze wel zo exotisch?

De katoen, nodig voor het maken van deze stoffen, komt hoofdzakelijk uit India, niet uit Nederlands-Indië. Tot het midden van de 19e eeuw brengen vooral de Britten deze katoen naar Nederlands-Indië, soms al verwerkt tot kant-en-klare stof met mooie patronen. Om de concurrentiepositie van Nederlandse producten in Nederlands-Indië te verbeteren en de eigen Nederlandse afzet (en textielindustrie) te stimuleren, wordt in 1824 de Nederlandse Handel-Maatschappij opgericht.

Vanaf het midden van de 19e eeuw wordt veel katoen in Nederland, met name in Overijssel, gewoven en meestal ook bedrukt. Hier gebruiken ze kleuren en motieven die zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de smaak van de mensen in Nederlands-Indië. Vervolgens gaat het per schip naar Nederlands-Indië. Een deel van de ruwe katoenen stof wordt ook in Nederlands-Indië zelf verwerkt. Behalve katoen wordt zijde veelvuldig gebruikt voor de fabricage van kleding.

Dergelijke doeken zijn afkomstig van meerdere regio’s binnen voormalig Nederlands-Indië. Ze zijn gebruikt als hoofddoek, omslagdoek (slendang), sarong (wikkelrok) of andersoortige lichaamsbedekking. De meesten zijn (machinaal) bedrukt, maar ze werden ook gebatikt. Bij deze techniek wordt textiel voor het verven deels vooraf met waterafstotende was behandeld, zodat de verf daar niet hecht. Zo ontstaan mooie patronen.