Beschilderde schotel

Groepen tot slaaf gemaakte West-Afrikanen vluchten in de 17e en 18e eeuw van de Surinaamse plantages. Ze trekken diep het oerwoud in en gaan in gemeenschappen langs de rivieren wonen. Jacht, visserij en landbouw zijn hun voornaamste bestaansbronnen. Afkomstig uit verschillende Afrikaanse culturen vormen ze een nieuwe, eigen cultuur: de Marroncultuur. De Marrons proberen ook andere tot slaaf gemaakte West-Afrikanen te bevrijden.

Na een eeuw van guerrillaoorlogen met Nederlandse kolonisten en plantage-eigenaren sluiten verschillende gemeenschappen rond 1760 vredesverdragen met het Nederlandse koloniale bestuur. Hierdoor kunnen deze Marrons in vrijheid in hun dorpen blijven wonen. In het tropische regenwoud wonen ook verschillende inheemse volken. De Marrons ruilen soms objecten met hun buren, zoals bijvoorbeeld aardewerken gebruiksvoorwerpen. Deze schotel is hier een voorbeeld van. Hij wordt in 1817 aan het Zeeuws Genootschap geschonken.