Beeldje voorstellende het Christuskind, vindplaats verdronken land van Zuid-Beveland
Aan het begin van de 16e eeuw is Zeeland een welvarende regio. Vanuit het gebied wordt handel gedreven met bloeiende Vlaamse steden als Antwerpen en Brussel, die goed bereikbaar zijn via het water. Datzelfde water vormt echter ook een gevaar. Het winnen van turf voor de zoutproductie, maar ook het slechte onderhoud van de dijken, zorgen ervoor dat veel polders onvoldoende zijn beschermd. Het inpolderen van land betekent namelijk ook dat het water minder ruimte heeft. Bij een stormvloed zoekt het opstuwende zeewater een uitweg, wat dijkdoorbraken en overstromingen tot gevolg heeft.
Een aantal overstroomde gebieden worden uiteindelijk aan het eind van 16e of in de loop van de 17e eeuw op het water teruggewonnen. Oostelijk Zuid-Beveland, het Verdronken Land van Zuid-Beveland, verandert echter voorgoed. Dit komt vooral omdat nog geen twee jaar later, op 2 november 1532, het eiland opnieuw geteisterd wordt door een zware stormvloed. Deze doet de ingezette herstelwerkzaamheden weer volledig teniet.
Het Verdronken Land van Zuid-Beveland blijft tot de verbeelding spreken. In de 20e eeuw komen bij laagwater de restanten van verschillende verdronken plaatsen aan het daglicht. Voornamelijk particuliere onderzoekers en gravers vinden interessante voorwerpen. In Nieuwlande worden bijvoorbeeld met metaaldetectors grote aantallen insignes gevonden. Inmiddels zijn de bekende vindplaatsen in het Verdronken Land van Zuid-Beveland tot verboden gebied verklaard.