Votiefsteen van de godin Nehalennia geofferd door Ingenuinius Ianuarius bij de Romeinse tempel bij Domburg

Op 5 januari 1647, na een zware storm, vinden Domburgers op het strand de resten van een Romeins heiligdom. Tussen deze resten liggen ruim twintig altaarstenen. De meeste zijn volgens de Latijnse inscripties gewijd aan een onbekende godin: Nehalennia. De votiefstenen en andere resten worden meegenomen en neergezet in de Nederlands Hervormde kerk van Domburg. Om de bijzondere vondst wereldkundig te maken, worden tekeningen en beschrijvingen van de altaarstenen gemaakt. Gelukkig maar want bij een brand in 1848 gaat de kerk in vlammen op. Het grootste deel van de votiefstenen gaat daarbij verloren of raakt beschadigd. Deze altaarsteen is één van de weinige die de brand redelijk heeft doorstaan.

In de Romeinse tijd ligt de westelijke kust van Walcheren verder in de Noordzee. Door het verschuiven van de duinen en veranderende zeestromingen is de kustlijn teruggetrokken. De tempelresten die in 1647 worden gevonden, hebben deel uitgemaakt van een Romeinse handelsnederzetting. Vanuit deze plaats wordt handel gedreven met het achterland en met kustplaatsen in Engeland en Frankrijk. Vanuit Zeeland wordt zout en vissaus geëxporteerd en ook vindt hier doorvoerhandel plaats van bijvoorbeeld aardewerk, wijn en olijfolie.

De godin Nehalennia beschermt handelaren en scheepslieden. Vóór hun vertrek vragen zij Nehalennia om een behouden vaart. Ze beloven de godin een geschenk, vaak in de vorm van een votiefsteen, als ze veilig terugkeren. Deze wordt dan bij de tempel geplaatst. Ook bij Colijnsplaat is in de Romeinse tijd een havenplaats waar de godin Nehalennia wordt vereerd.