Stoeltje dat door het liggen in de zoutpannen op Curacao een zoutkorst heeft gekregen
Tot de koelkast is uitgevonden, is zout een erg belangrijk middel om bederfelijk voedsel, zoals vlees en vis, te conserveren. De nabijheid van zeewater betekent dat in Zeeland zout kan worden gewonnen. De eerste sporen van zoutwinning in Zeeland komen van een vondst uit de midden ijzertijd (500-200 v.Chr.). In de Romeinse tijd en in de middeleeuwen is het één van de belangrijkste exportproducten van de regio.
Aanvankelijk wordt zout direct uit zeewater gewonnen, dat wordt verdampt in poreuze potten. Vanaf de middeleeuwen wordt het uit veen gedolven. Hierin is de concentratie zout namelijk veel hoger. Blokken veen worden gedroogd en vervolgens verbrand. Wat overblijft is as en zout. Om dit van elkaar te scheiden wordt het mengsel met zeewater gemengd. Het zout lost op en de as slaat op de bodem neer. Vervolgens wordt het zeewater ingedampt en blijft er een laag fijne zoutkristallen over.
Het winnen van veen is niet zonder gevaar voor het land. Door het afgraven van kleilagen om veenlagen te bereiken, komt zo het land achter de dijken veel lager te liggen. Hierdoor heeft het water bij een dijkdoorbraak vrij spel. Om dit tegen te gaan wordt deze manier van zoutwinning uiteindelijk verboden. Tot in de 19e eeuw wordt echter nog steeds zout in Zeeland geproduceerd: ruw zout wordt geïmporteerd en hier geraffineerd tot fijn zout.
Dit is ook een van de redenen voor Justin Modera om in 1846 een zoutstoeltje aan het Zeeuws Genootschap te schenken. Hij wil aantonen dat het Curaçaose zout van goede kwaliteit is en in Zeeland zou kunnen worden gezuiverd.