Zilveren voorhoofdsnaald, Zuid-Bevelandse dracht
Streeksieraden zijn in hun vorm, functie en materiaalgebruik vaak te herleiden tot 17e-eeuwse sieraden. Op de verschillende portretten uit die tijd zijn vrouwen te zien die veel luxueuze sieraden dragen. De functie was niet alleen slechts sier, maar ook praktisch. Vrouwen droegen graag hun persoonlijke bezittingen op hun lijf, zoals het sleuteltje van de theedoos, naaldenkokers en scharen. Een metalen klem was handig om een mooi gesteven muts op de plaats te houden en omdat het net buiten de muts op je wang viel, was het zichtbaar. En wat zichtbaar was moest versierd worden. Al snel werden daar pareltjes aan gehangen, of een door een goudsmid gemaakte opengewerkte plaatjes. Dit oorijzer, zoals het wordt genoemd, is in bijna alle 17e-eeuwse portretten zichtbaar en blijft ook daarna in de Zeeuwse mode bestaan. Onder invloed van toenemende welvaart wordt het groter en groter.
Zo verging het ook de voorhoofdsnaald. Aanvankelijk was het een rijgnaald voor het dicht rijgen van je lijfje, maar omdat vrouwen hun persoonlijk gerei het liefst bij zich droegen, klemden ze de naald tussen muts en haar. Al snel werd de naald iets om je mee te onderscheiden van de rest en ook hier gold: hoe mooier, hoe beter. Zo ontstond een mode in prachtig versierde naalden met steentjes eraan. Het werd een statussymbool dat, ook toen de naald niet langer als naald werd gebruikt, in veel streekgebonden mode ontwikkelde tot een gouden plaat op je voorhoofd.